10. Roofkunst.

Troje op een mistige dag

14/03/2022

Pfeiffer kende haar klassieken blijkbaar goed en de Illias van Homerus moet indruk op haar hebben gemaakt. Als we op de ochtend van de 18e mei 1842 door de Dardanellen varen staat Pfeiffer op scherp. ‘Ik bleef op het dek, om niets te missen en ik durfde bijna niet te ademen toen ik eindelijk de voormalige gronden van Troje zag. Hier moet de beroemde stad hebben gestaan’. Een kans om uit te stappen kreeg ze niet. De Erzherzog Johann stoomde stevig door en dat was niet waar Pfeiffer op had gehoopt. Ze had ter plekke de grond willen aanraken om te kunnen dagdromen over alles wat zich daar ooit heeft afgespeeld. 

Tijdmachine

Het zou fijn zijn geweest als we onze rollen voor even hadden kunnen omdraaien. Dan had Pfeiffer meegekund in mijn tijd, want ik ben in Troje geweest als twintiger. Op dat moment wist ik niet zo goed wat ik mij erbij voor moest stellen. Ik zag een droog en dor landschap met enkele uitgegraven muren. Wij bezoekers werden op afstand gehouden en moesten het hebben van onze fantasie. En dat vond ik best wel ingewikkeld. De plaatselijke gids duwde mij een gidsje in de hand met het verzoek medereizigers er in eigen taal uit voor te lezen. Het was een beduimeld werkje maar er stonden wel een paar foto’s in. En dat hielp de verbeelding op gang te brengen. 

Inmiddels is in Troje (2018) een fiks museum verrezen waar je als bezoeker uren kan ronddwalen en waarbinnen het oude Troje herleeft. Door wat ik de laatste dagen allemaal online heb gelezen over Troje, realiseer ik me op welke van geschiedenis doorleefde gronden ik toen moet hebben gestaan. Het was de opmerking van Pfeiffer over de locatie van Troje die mij in eerste instantie triggerde. Want zij is in 1842 heel zeker over de locatie, terwijl de stad pas in 1870 is ‘gevonden’. Hoe valt dat te verklaren? Het kan niet anders dan dat Pfeiffer als jonge vrouw iets mee moet hebben gekregen over de ontdekking van de Schot Charles McLaren. Die had in 1822 al beweerd waar Troje gevonden kon worden. Maar bijna niemand vond zijn verhaal interessant. Ze deden het af als onzin omdat de Illias werd gezien als een verhaal en niet als een waar gebeurde geschiedenis. 

Sophia Schliemann 1873, getooid met de goudstukken uit de schat van Priamus
Sophia Schliemann 1873. Getooid met gouden sieraden uit de schat van Priamus.
Fotograaf onbekend. Bron: Emil Ludwig. Creative commons publiek domein.

Van held tot boef 

Vijftig jaar later was het zover. In 1870 werd bij de plaats Hisarlik, de locatie die McLaren toen al had aangewezen, de stad daadwerkelijk gevonden. Maar de eer van de ontdekking kreeg hij niet. De ontdekking van Troje is bijna honderd jaar lang de wereld ingegaan als een spannende avonturenroman waarbij de Duitse amateurarcheoloog Schliemann werd gezien als de grote held. 

Nu kijken we heel anders naar zijn rol. We zien een rijke Europeaan die het geld had om 150 gravers in te huren (maar daarmee ook delen van tijdlagen voor altijd heeft vernietigd), een gewiekste handelaar die zich niet wenste te houden aan afspraken met de plaatselijke autoriteiten en een dief die er met een ter plekke gevonden goudschat vandoor is gegaan, zodra hij de kans kreeg. De door Schliemann ontvreemde goudschat wordt toegeschreven aan koning Priamus van Troje en bestaat onder andere uit gouden hoofdtooien en meer dan 8.000 kleine goudornamenten. Tot op de dag van vandaag is de schat van Priamus niet teruggekeerd naar de plek van herkomst. Wat rest uit die tijd zijn foto’s die Schliemann heeft genomen van zijn vrouw, terwijl ze zich heeft getooid met de goudstukken. 

Roofkunst

Na Schliemanns overlijden kwamen de stukken terecht in het museum van Berlijn. Dat vond Schliemann een juiste bestemming en de museumwereld in die tijd ook, maar met de kennis van nu is dat natuurlijk absurd. Tijdens de tweede wereldoorlog werden de stukken, om oorlogsschade te voorkomen, verstopt in de dierentuin van Berlijn. Nadat Berlijn had gecapituleerd namen de Russen de schat mee. Decennialang was niet duidelijk waar de schat was gebleven. Pas in de jaren negentig dook de schat ineens op in Moskou, in het Pushkin museum. En daar zijn de stukken nog, tot op de dag van vandaag. 

De poort van Babylon. Ishtar Poort Pergamonmuseum Berlijn
De Istjar poort. Pergamonmuseum, Berlijn. Foto: Rictor Norton CC-BY-2.0

Het eigenaarschap van kunststukken is al jaren een hot item. Want van wie zijn eigenlijk al die archeologische topstukken, soms zelfs complete bouwwerken, die westerse archeologen al dan niet tegen het betalen van een vergoeding, hebben meegesleept naar huis? Toen Pfeiffer in de Oriënt verbleef, lagen dit soort steden nog grotendeels verstopt onder de grond en de verzameldrift van westerse archeologen en musea moest nog op gang komen. Denk maar aan het omvangrijke altaar uit Pergamon, meegesleept in 1879. Of de Isjtarpoort uit Babylon, opgegraven rond 1900 en twintig jaar later meegenomen. Beide topstukken staan nu opgebouwd in het Pergamonmuseum in Berlijn. 

Zowel Duitsland als Turkije claimen de schat van Priamus. Maar hoezo moeten deze stukken terug naar Berlijn? Het lijkt mij niet meer dan logisch dat de Schat van Priamus teruggaat naar de regio vanwaar de schat is ontvreemd en dat is het hedendaagse Turkije. Het Museum van Troje is al gebouwd. Nu de schat nog, dan is het beeld weer compleet.

Hoofdfoto: Troje, foto: Quartierlatin 1968, Creative Commons, BY-SA-2.0

Deel dit artikel:

Citydna. tags